Als een diafragma te groot is, kan er meer licht de cameralens binnendringen, waardoor het beeld overbelicht kan raken. Deze overbelichting leidt tot heldere of vervaagde gebieden op de foto waar details verloren kunnen gaan door overmatig licht. Bovendien vermindert een zeer groot diafragma de scherptediepte, waardoor de achtergrond of voorgrond onscherp wordt als er niet correct mee wordt omgegaan. Fotografen passen het diafragma vaak aan om de hoeveelheid licht die de camera binnenkomt in evenwicht te brengen met de gewenste scherptediepte en belichtingsinstellingen voor een optimale beeldkwaliteit.
Wanneer een diafragma te groot is, verwijst dit naar een brede opening in de cameralens waardoor meer licht naar de sensor of beeldfilm kan gaan. Hoewel een groot diafragma gunstig is bij weinig licht, omdat het snellere sluitertijden mogelijk maakt en het risico op onscherpe beelden als gevolg van cameratrilling vermindert, kan dit resulteren in een geringe scherptediepte. Deze geringe scherptediepte resulteert in een kleiner gebied met scherpe focus, wat mogelijk niet geschikt is voor het vastleggen van scènes waarbij voor- en achtergronddetails essentieel zijn. Fotografen maken vaak op creatieve wijze gebruik van grotere diafragmaopeningen om onderwerpen van de achtergrond te isoleren of specifieke elementen in een compositie te benadrukken.
Bij fotografie hangt de vraag of een groter diafragma beter is af van het creatieve effect en de lichtomstandigheden van de scène. Een groter diafragma (kleiner, bijvoorbeeld f/1.4 of f/2.8) zorgt ervoor dat meer licht de cameralens binnendringt, wat snellere sluitertijden mogelijk maakt in situaties bij weinig licht en waardoor fotografen een selectieve scherptediepte kunnen bereiken met een geringe diepte voor selectieve scherptediepte. scherpstellen en . Dit kan voordelig zijn voor portretten, macrofotografie en situaties waarin achtergrondonscherpte gewenst is om het onderwerp te benadrukken. Grotere diafragmaopeningen verminderen echter ook de scherptediepte, waardoor het levendige focusbereik van het beeld mogelijk wordt beperkt. Het kiezen van de diafragmagrootte is vaak een creatieve beslissing, gebaseerd op het balanceren van de belichting, de vereisten voor scherptediepte en artistieke intentie.
Een groter diafragma, aangegeven door een kleiner F-getal (bijvoorbeeld f/2.8), zorgt ervoor dat meer licht door de lens gaat en de sensor of beeldfilm van de camera bereikt. Dit verhoogde lichttransmissievermogen is gunstig bij weinig licht, waardoor fotografen snellere sluitertijden kunnen gebruiken om scherpe beelden vast te leggen zonder bewegingsonscherpte of cameratrilling te veroorzaken. Bovendien zorgt een groter diafragma voor een geringere scherptediepte, waardoor achtergrondonscherpte (bokeh) kan ontstaan en onderwerpen van hun omgeving kunnen worden geïsoleerd. Het gebruik van een groter diafragma vereist echter een zorgvuldige afweging van de scherptediepte om ervoor te zorgen dat de gewenste delen van het beeld scherp in beeld blijven en tegelijkertijd het gewenste creatieve effect wordt bereikt.
Als de F-stop, die de grootte van het diafragma aangeeft, te hoog is ingesteld (bijvoorbeeld f/16 of f/22), resulteert dit in een kleinere diafragmaopening in de cameralens. Een kleiner diafragma beperkt de hoeveelheid licht die door de sensor of beeldfilm gaat, waardoor langere belichtingstijden nodig zijn om een goede belichting te bereiken bij weinig licht. Hoewel kleinere diafragma’s een grotere scherptediepte bieden, waardoor meer van de scène zichtbaar is van de voorgrond tot de achtergrond, kunnen ze ook leiden tot langere sluitertijden, waardoor het risico op bewegingsonscherpte of cameratrillingen toeneemt. Fotografen passen de F-Stop aan om de belichting, scherptediepte en het gewenste creatieve effect voor elke foto in evenwicht te brengen, rekening houdend met de lichtomstandigheden en compositievereisten.